Er bleek een scene te bestaan van senioren die het hele land doorkruisten om gratis culturele activiteiten bij te wonen. Of ze nou uit Maastricht, Amsterdam of Woerden kwamen, ze kenden elkaar allemaal van de OBA, de CODA leeskring of de vertaalworkshops van Poetry International. Ze stortten zich gretig op de kan gratis koffie die een kantinejuffrouw op tafel had neergezet. Ik verdacht haar ervan in de kan te hebben gespuugd uit stille haat.
Ik moest denken aan die keer dat ik voor een bijbaantje gratis Deventer koek uitdeelde op de 50 + beurs. Het was alsof de strengste dagen van de winter van ’44-’45 waren aangebroken. Toen die schaal koek tevoorschijn kwam werd ik onder de voet gelopen door een hele generatie. Weerloos was ik. Later hoorde ik van een vriendin dat haar moeder vroeger in de Deventer koekfabriek had gewerkt. Uit onvrede spuugden de medewerkers in het deeg.
Ik betrapte mezelf op een vorm van schaamte. De senioren en ik, ergens hoorden we bij dezelfde groep. We bezochten verdacht vaak dezelfde gelegenheden. Vandaag vertaalden we samen gedichten. Als gemeenschappelijke kleindochter werd ik door de groep omarmd. Hun Engels was dan niet zo goed, vertalen konden ze, zeiden ze. De vertaler zei dat het in zijn woordenboek toch echt anders stond. Ik glimlachte beleefd. De dichter gaf mij een knipoog, ik was anders: mijn tijd ver vooruit.