‘I am a tree’

‘I am a tree’

Black Literature en blondje meisjes

‘Wie mag ik helpen?’ vroeg de barman. Hij keek beurtelings van mij naar de zwarte man in pak naast mij. ‘Ik ben aan de beurt,’ zei de man en hij bestelde een chardonnay. Ik was er vrijwel zeker van dat ik aan de beurt was, maar liet hem voorgaan uit angst voor ‘racist’ te worden versleten. Op dit festival Read my World, Black USA was ik toch een soort outsider. Ik moest denken het vermanende gedicht op de poster van het Liliane Fonds die vroeger bij mijn opa en oma op het toilet hing: ‘als ik ziek ben, ben ik zwart/als ik het koud heb, ben ik zwart (..) als jij in de zon ligt, ben je bruin/als jij kwaad bent, ben je rood (..) en toch noem je mij een kleurling’. Ik geloof dat er een foto van lachende Afrikaanse kinderen naast het gedicht stond die me recht in het gezicht aankeken, terwijl ik met een rood hoofd op de pot zat. Het had me altijd een ongemakkelijk gevoel gegeven. Het was me aan te rekenen die witte huid.

In de zaal speelde een band The funky organizers. De zangeres was een bleke afro die omringd werd door een groep nerdy muzikanten, allemaal jongens die ook voor gamers konden doorgaan, behalve de blonde drummer met dreads tot op z’n billen. Langzaam druppelde het publiek binnen dat gemêleerd was, maar redelijk gesegregeerd een plek koos. Het ritme werd opgevoerd en de saxofonist met stramme heupen ging muzikaal helemaal los. Het was van een ontroerende contradictie. De black community van gastschrijvers op de eerste rij stond op en swingde de pan uit. De blonde meisjes in de zaal bleven zitten met samengeknepen billen en hun plastic bekertjes met drank nuffig in de lucht. Een van de curatoren, Maurice Carlos Ruffin, zei: ‘Dat is nou black joy! We enjoy life!’ Wij bleekschetige grietjes hadden daar alcohol voor nodig.  De verschillen kwamen niet alleen voort uit ons schandelijke verleden, maar waren ook ontstaan door de talige, geografische en economische omstandigheden, vertelde Ruffin.

Babs Gons gaf een ode aan Toni Morisson die haar voorbeeld was geweest in een wereld vol oude, witte mannelijke auteurs. De meisjes in haar keukenkastje hadden blond haar en blauwe ogen: de meisjes op de Brinta-verpakking, de Shampoofles.. Nooit waren ze donker en hadden ze kroeshaar.

‘Er bestaan ‘dominant narratives about blackness’.Maar er moet ruimte komen voor nieuwe ‘narratives about blackness’’, zei Ruffin. Daar moest dit festival aan bijdragen.

De twee curatoren gaven aan dat ze de gastschrijvers hadden geselecteerd op basis van  diversiteit, want ‘Black USA’ bestond natuurlijk niet, alsof het allemaal een pot nat was. En belangrijker nog: ze hadden gekozen voor schrijvers ‘who love black people’. Ik dacht aan een passage uit Americanah van Chimananda Ngozi Adichie, waarin de Nigeriaanse Ifelmu ‘Mariama African Hair Braiding’ bezoekt. Als ze vertelt dat ze uit Nigeria komt, lacht een van vrouwen in de kapsalon naar haar, ‘a smile that, in its warm knowingness, said welcome to a fellow African: she would not smile at an American in he same way.’

De gastschrijvers op het festival introduceerden zichzelf aan het publiek. Identiteit leek het belangrijkste thema in hun werk te zijn. Ik kreeg de indruk dat het allemaal nog pril was, een aantal auteurs was nog niet gedebuteerd, toch waren ze al een belangrijke stem in Black literature. Ze stonden aan de vooravond van iets wat nog veel groter zou worden.

Dichter en performer Morgan Parker droeg het gedicht All they want is my money, my pussy, my blood voor. Ze besloot met: ‘I am being set up./I am a tree and some fruits are good and some are bad.’ Die zin galmde nog even na in mijn hoofd. Samen waren we een heel bos.