De kwetsbaarheid van de dingen

De kwetsbaarheid van de dingen

Het Parool, PS boeken 6 januari 2017

Dieuwertje Mertens

In haar goed ontvangen debuut Papieren veulens (2013) schept Hanneke van Eijken (1981) een sprookjesachtige wereld met een scherp randje. Ook de opvolger Kozijnen van krijt is op het eerste gezicht een lieve bundel vol beelddronken gedichten waarin kinderspel, een leven dicht bij de natuur en zachte dieren een rol spelen. Maar pas op: geluk is kwetsbaar.

de baai is kalm/ ligt als een nagel in het eiland gedrukt// de bijen sterven vroeg dit jaar, achter de bergen/ wacht de ijstocht, begint de bundel. De baai mag dan wel paradijselijke associaties oproepen, maar dat de bijen dit jaar vroeg sterven is al een vooraankondiging van de strenge winter die zal komen.

In het eerste deel, We gaan gelukkig slapen, schetst Van Eijken een tijdloze en onschuldige wereld die wordt gekenmerkt door eenvoud: de mens leeft samen met de natuur en geluk is dichtbij. Deze middag mag in barnsteen stollen (…) de dag is de palm van een hand/ die ons draagt// ik hou ons/ tegen het licht en je lacht.

Het is alsof dat eenvoudige geluk steeds verder van ons af is komen te staan: Stapvoets leerde ik tussen muren ademen ik verlangde steeds minder/ naar de mogelijkheden van een open veld. Het open veld is echter binnen handbereik: ik hoef alleen maar/ een haakje los/ een deur van het slot te laten.

Aaibaar vocabulaire, maar je voelt de onderhuidse dreiging

Van Eijken blinkt uit in het tonen van de kwetsbaarheid van de dingen, zoals in Vader: Hij vlecht scheepjes/ en een heel gezin van helmgras// hij zegt dat ik moet zwaaien en/ ik blaas de vloot een behouden vaart toe. Dit tafereeltje lijkt heel onschuldig, maar is het dat ook? Wat staat het (vluchtelingen)gezin in het bootje te wachten? Die onderhuidse dreiging en de tegenstelling tussen het aaibare vocabulaire en datgene wat ongezegd blijft, maakt van de bundel een wolf in schaapskleren.

De grote, boze buitenwereld (het verhaal van een vluchteling, de aanslagen in Parijs) is moeilijk op afstand te houden. Maar blaffende honden bijten niet altijd: de protagonist van Geen gebrek aan motivatie, die zomaar Thierry Baudet zou kunnen zijn (Ik laat me graag fotograferen,/ liggend op een sofa of piano) verschuilt zich onder zijn dekbed; hij weet ook niet zo goed waarom hij altijd schreeuwt.

Maar toch: we zijn onderweg iets kwijtgeraakt, wat alleen nog in onze herinnering bewaard is gebleven. In het slotgedicht Point of no return maakt Van Eijken pijnlijk zichtbaar hoe we zijn afgedreven: hier zijn we nog net helemaal, roep ik je toe/ vanuit dit zorgvuldig gemetselde huis (…) kom, duw mijn mondhoeken omhoog/ in een grijns, hijs mijn hoofd op mijn schouders terug.

Hanneke van Eijken; Kozijnen van krijt, PROMETHEUS, 60 blz, 19,90

 

De adem zingt als een mechanisch vogeltje

Met een beetje geluk heb je honderdtwintig minuten tijd
om een gedicht te schrijven
als je peuter slaapt

je roept snel beelden op van steden, exotische dieren of fruit
dat te lang gelegen heeft, maar wat je hoort
is het ritme van zijn adem die zingt
als een goudversierd mechanisch vogeltje
zo’n vogeltje dat Russische tsaren gehad moeten hebben
de adem zoemt door het speakertje
je denkt aan hoe de beentjes als zachte was gevouwen liggen
armpjes in een statische juichkreet boven het hoofd
de billen parmantig in de lucht

het geluid van de adem doet ook denken aan regen, de regen
die je nog kent van toen je door Azië reisde
de regen die in transparante panelen uit de lucht komt zeilen

letters verschijnen op het scherm als vissersboten
in een baai in de ochtend, nadat de fuiken zijn leeggehaald
de smalle zonen met hun vaders op het dek staan klaar
met touwen om aan te meren
op het strand wachten moeders met manden, de tijd is een deur

die open staat en waar je door naar buiten stapt, de regen in
de loden ochtend aan een verre kust en je telt de sproeten
op je arm, letters
op een leeg vel die alleen te zien zijn in het juiste licht