Gevoel voor ritme, timing en drama

Gevoel voor ritme, timing en drama

Het Parool, PS Boeken 10 februari 2018

Dieuwertje Mertens

De Vlaamse schrijver en dichter Carmien Michels (1990) laat in haar poëziedebuut We komen van ver zien waar ze vandaan komt. Dat doet ze met de nodige zelfrelativering en humor. Een van de gedichten draagt de titel: Carmien v. (-en) lied of gedicht dat per vergissing ontstaat.

Altijd gedacht dat ik een drukfout was/beter in de baarmoeder gebleven/ tot ik stopte met lachen en mezelf miste,’ dicht Michels. Ze sluipt opnieuw haar ‘geboorteboek’ binnen: ‘Daar herlas ik mijn moeders fatale gefluister/de poëzie ongerept/liefkozend/dat ik een olijk gezicht had (..)

Aan haar dichterschap valt niet te ontkomen. In 2016 won Michels het NK Poetry Slam. Ze is een van de beste performers die het slamcircuit de afgelopen jaren heeft voortgebracht. Ze heeft gevoel voor ritme, timing en drama (in tegenstelling tot de vele slamdichters die een dreunende, stoïcijnse, afgemeten voordracht tot cult hebben verheven). Haar teksten zijn net zo eigenzinnig als haar manier van voordragen.

Dat de interactie met het publiek uitgangspunt is voor de poëzie van Michels, is aan de bundel af te lezen. Het is een veelzijdig debuut met anekdotische gedichten waarmee Michels succes boekte op het podium, zoals In memoriam en Jimmy en klassieke gedichten vol beeldspraak. Michels dicht over de kiem van haar bestaan, de actualiteit, vriendschap, (mislukte) liefde(s) en reizen.

Het vakmanschap van Michels blijkt onder meer uit de melodieuze gedichten die geïnspireerd zijn op de liefdessonnetten van de Chileense dichter Pablo Neruda, zoals het prachtige Liefdessonnet IX: *Ik wacht op de mist in je mond/blind en stom ril ik bij de eerste zon/de nacht valt, de dag wordt bedacht/in onzichtbare struiken danst je lach (..)*

Michels beeldtaal is oorspronkelijk en vaak erg raak: ‘Maak van elk gesprek een bed/Leer fluiten tot je resoneert/ met de eerste vrouw‘. Maar soms doet ze de beeldspraak teniet door daarnaast onnodig letterlijk te zijn, zoals in Half weg. Wat de verteller onderweg naar het heden is kwijtgeraakt, verklapt ze al in de eerste strofe: ‘tussen het waaien van de jaren verloor ik ook mijn beste vriend‘. En in Tavistock: ‘Dit hotel met de oude jurk vraagt/waarom ik haar vergane glorie noem.’ Het was mooier geweest om alleen het beeld te laten spreken: Een lezer begrijpt dat ‘een hotel in oude jurk’ vergane glorie is. De context is voldoende om een minder eenduidige conclusie te trekken.

We komen van ver is een enthousiast debuut, waaraan nog iets meer geschaafd had mogen worden. Maar dat Michels een geboren dichter is, staat.