Fritzi, koningin van de bohème

Het Parool, Boeken, zaterdag 12 november 2018
Jagtlust: Ontmanteling van de mythe
Dieuwertje Mertens
Dichter, schrijver en kunstenaar F. Harmsen van Beek, beter bekend als Fritzi, genoot de reputatie ‘de koningin van de bohème te zijn, een icoon van de in de jaren zestig alom gezongen lof der onaangepastheid.’ Was het niet in haar Blaricumse landhuis Jagtlust, waar veel van de toenmalige schrijvers en kunstenaars een ‘permanent Boekenbal’ hielden? ‘Werd daar niet lustig gedronken, gerookt en gesekst dat de stukken eraf vlogen?’ schrijft Maaike Meijer in het voorwoord van Hemelse mevrouw Frederike. In haar biografie wil ze dit beeld rechtzetten. En ze wil ‘het werk tot leven brengen’.
In een kunstenaarsbiografie hoort het werk centraal te staan, vindt Meijer. Maar ze maakt ook graag aanleidingen en bronnen zichtbaar en ze heeft wat misverstanden recht te zetten. Kortom: ze heeft een volle, ambitieuze agenda. Wat haar eigen plek is in de biografie benoemt ze niet, maar die openbaart zich al snel. Meijer bewondert het werk en zit Frederike dicht op de huid, maar kijkt ook met een kritische, analytische en feministische blik naar Frederike en haar omgeving. Als een postume vriendin springt Meijer voor Frederike in de bres, maar hoe ouder en onmogelijker Frederike wordt, hoe meer de liefde van de biograaf lijkt te bekoelen. Meijer is geen doorgeefluik van bronnen en feiten: ze vindt er zelf ook iets van.
Ze windt zich bijvoorbeeld erg op over het beeld dat van ‘Fritzi’ is ontstaan en dat door onder andere Annejet van der Zijl weer werd bevestigd in Jagtlust (1998); een portret van het landhuis en de schrijvers en kunstenaar die daar hun tijd doorbrachten. Meijer wijst twee bronnen aan die ze verantwoordelijk houdt voor het creëren van de mythe rondom Jagtlust en ‘Fritzi’. Journalist Betty van Garrel die ‘Fritzi’ portretteerde in een ‘badinerend’ stukje in de Haagse Post vol ‘borrelpraat’ van onbetrouwbare bronnen. Goede vriend Gerard Reve voert haar in Op weg naar het einde op als literair personage Oofi en trekt uit Jagtlust een literair decor op waarin alle burgerlijke wetten geschonden worden. Hij schrijft bijvoorbeeld: ‘(..) na welk feest (ik sliep op de zolder, in roze lakens) er van de 144 stuks gehuurd glaswerk slechts één sherryglas, op een bibelot of etagèretje staand, de volgende ochtend over was (..)’.Meijer denkt dat bij de beschrijvingen van de feesten het hyperbolische en ironische (reviaanse) karakter over het hoofd is gezien en de brief klakkeloos voor ‘waar’ is aangenomen.
Frederike was in wezen een nette en serieel monogame dame; ze had relaties met onder anderen Remco Campert, Peter Vos en Matthijs Röling. Ze vond het niet leuk om de reputatie van feestende lichtekooi te hebben, maar die reputatie zat literaire waardering niet in de weg. Meijer laat zien hoe tout literair Nederland – critici, uitgevers en collega’s – gek was op haar werk. Ze ontving literaire prijzen en hield er zelfs een aanvulling op haar AOW aan over.
Ook Meijer toont zich een bewonderaar van haar werk. Harmsen van Beek was, zo laat deze biografie ook zien, een fantastische ontregelende dichter en schrijver met een volstrekt eigen idioom. Aan de hand van heldere, doorwrochte analyses bevestigt en weerlegt Meijer interpretaties van derden en ziet verbanden met het leven van de auteur. Zoals in het bekende: ‘Geachte Muizenpoot,/Hoe gaat het met U, met mij goed. Wel is alles heel/ vervelend als ik voorover lig gebed in mijn gedachten//aan U en ben ik ook heel eenzaam (..).’ Meijer laat zien hoe dit gedicht echo’s van een brief aan ex-geliefde tekenaar Peter Vos bevat.
Maar het leven zelf overheerst: rijk en onstuimig en met aan alcoholisme verwante (gezondheids)problemen. Nadat Frederike Jagtlust gedwongen heeft moeten verlaten, zet de aftakeling in. Meijer deelt in de teleurstelling van veel vrienden aangaande de steeds grilliger en afstandelijker – paranoïde zelfs – wordende Frederike. Ze ergert zich aan haar financiële naïviteit en hulpeloosheid en haar lafhartige omgang met vrienden, die ze niet zelf de waarheid durft te zeggen. Frederikes grootse en meeslepende leven eindigt klein en droevig.
Die desillusie is misschien wel de grootste ontmanteling van de mythe.
Frederike Martine ten Harmsen van der Beek (1927-2009) werd door vrienden Fritzi of Ofiti genoemd. Zelf hoorde ze het liefst Frederike, een wens die door de biograaf is geëerbiedigd. Haar ouders waren tekenaars. Haar vader tekende onder meer Flipje van Tiel; na zijn dood zou zij deze strip van hem overnemen. Tekenklussen vormden haar voornaamste inkomstenbron. Als haar toenmalige man Remco Campert toevallig haar gedichten onder ogen krijgt, is hij erg onder de indruk en dringt erop aan de gedichten de wereld in te helpen. Ze debuteert in 1965 onder de naam F. Harmsen van Beek met Geachte Muizenpoot en achttien andere gedichten. Andere werken zijn Neerbraak (verhalen) en Kus of ik schrijf (gedichten).