Woorden als diva’s op de bühne

Het Parool, Boeken, zaterdag 2 februari 2019
Tom Lanoye: Dichter is weer even terug
Door Dieuwertje Mertens
Tijdens een interview vertelde dichter en (theater)schrijver Tom Lanoye me eens dat hij zich meer romancier voelt dan dichter. Hij bracht de laatste jaren ook meer romans (en theaterstukken) dan dichtbundels uit. Toch schreef hij voor Poëzieweek het Poëziegeschenk Vrij – Wij? Ook is er een nieuwe bloemlezing van zijn poëzie, De meeste gedichten.
Hij begon zijn dichterscarrière op het podium en ook zijn gedichten zoeken de spotlights op als echte diva’s die gezien en gehoord moeten worden. Bescheidenheid is hun vreemd. Ze maken hun entree met verheven stem en weidse armgebaren, met grote woorden (wanhoop, schoonheid, moord, liefde, passie) en de nodige overdrijving (Lanoye heeft een voorliefde voor overdreven bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden, zoals ‘rotbedorven’, ‘onwrikbaar’, ‘weelderig’). Drama ligt op de loer.
Poëtische opera
Lanoye debuteerde met Maar nog zo goed als nieuw (1980). Gedichten uit zijn eerste vijf bundels zijn om onbekende redenen – er is geen voorwoord of inleiding – niet opgenomen in De meeste gedichten. De bloemlezing begint met In de piste (1984); veelal humoristische gedichten die hij ook ten gehore bracht op het podium. Lanoye is een fantastische performer. Hij was in de jaren tachtig een van de belangrijke Vlaamse vertegenwoordigers van de performance-traditie. Communicatie met het publiek stond en staat voorop en verstaanbaarheid is daar een belangrijk onderdeel van.
Het thema van het Poëziegeschenk is ‘vrijheid’, die heeft Lanoye ook zeker genomen in Wij – Vrij? dat zich losjes tot dit thema verhoudt, op een flauw openingsgedicht na waarin hij de (negatieve) betekenis en de begrenzingen van het woord onderzoekt: ‘De lucht is vrij,/ De vraag is vrij./ De vrijheid niet.// Ze lonkt en vrijt./ Maar zij ontschiet.* Na dit ‘verplichte nummertje’ inclusief woordgrapje, alliteratie en eindrijm doet hij waar hij zin in heeft en klimt hij direct het spreekwoordelijk podium op om een poëtische opera op te voeren.
De gedichten die volgen doen denken aan theatertekst of opera, links en rechts of gecentreerd op de pagina, met regieaanwijzingen tussen haakjes. Er zijn gedragen dialogen en koortjes (samenzang), een verteller richt zich tot de vierde wand (het publiek).
De ondertitel van het gedicht De engelenbak, ‘of: het leven is een schouwtoneel’ (vrij naar Joost van den Vondel: ‘De wereld is een schouwtoneel/ieder pakt zijn rol, ieder krijgt zijn deel’), zou een samenvatting kunnen zijn van de poëtica van Lanoye. De dichter stelt voor om de kerk in te ruilen voor het theater: ‘wissel (..) snode goden voor molière vondel en voltaire.’
Het gedicht, dat is opgesteld als een theatertekst, krijgt de klank van een hedendaags gebed: ‘geef ons: andere levens andere smoelen/ om die van ons niet meer te voelen.’ En hij besluit met: ‘schenk ons: weelderig voetlicht en luttele verzen/ om al tijdelijk te wennen aan verdwijnen als generale/ repetitie voor ons weinig feestelijke slotpremière.’ Het gedicht zit goed in elkaar, vol verwijzingen en spitsvondigheden, ook de vorm is goed uitgewerkt. Maar dan die slotstrofe, die inderdaad niet valt te misverstaan. Dat de dood een kwestie van ‘verdwijnen’ is en ‘weinig feestelijk’ is too much. Door dat te benadrukken helpt hij het gedicht om zeep.
De vinger op de zere plek
Dat maakt Lanoye niet uit. Hij maakt van zijn zwakte een deugd, getuige ook het slotgedicht van het Poëziegeschenk, getiteld L’envoye de lanoye (boodschap van Lanoye). In de kantlijn richt hij zich op dramatische wijze tot zijn nageslacht en de toekomstige lezer (‘zo u nog leest’). Hij dicht: ‘Als ik me haat, is het daarom: ik ken geen maat.// Altijd: te veel, te luid, te grof, te groot, te graag en nooit/ genoeg. Een drietal zielen in één borst. De nar, de nerd/ en een vertwijfelde die zijn verlossing zoekt in zwoegen.’
Hij legt de vinger op de zere plek; overmaat maakt zijn gedichten soms te pompeus, te nadrukkelijk. Tegelijkertijd is het onderdeel van het theater van Lanoye. Je vergeeft hem veel, zoals je ook vergevingsgezind bent jegens een operadiva, zodra ze begint te zingen.
Toch houdt hij zich ook af en toe in. Een van mijn favoriete gedichten van Lanoye is Aanhoudende vorst, asse en sneeuw, opgenomen in de bloemlezing. Hij beschrijft zijn moeder die, hoe vertrouwd ook, een onbekende is. Hij verlangt ernaar de vrouw te kennen die ze was voor ze een gezin had: ‘Ik begrijp het niet: hou ik dan van/ haar en ben ik erger dan een/ vreemde? Ik weet waarvan ze hield/ zonder het te kennen (..)/ ik wil weten wie ze was.‘ Zonder het kleine gebaar, valt het grote natuurlijk niet op.