‘Ik heb gevochten als een leeuw om dit pokkeverhaal niet te vertellen’

‘Ik heb gevochten als een leeuw om dit pokkeverhaal niet te vertellen’

Het Parool,  PS Kunst en Media, vrijdag 16 maart 2019

Manon Uphoff schrijft openhartig over misbruik

Manon Uphoff, maart 2018, foto: Nanda Hagenaars

De vormenrijkdom van een traumatische jeugd

Dieuwertje Mertens

In de roman Vallen is als Vliegen beschrijft Manon Uphoff haar jeugd; een labyrintische wereld waarvan misbruik en geweld vaste onderdelen waren, gistend onder het bestaan van alledag.

“Als je in je eigen biografie en je eigen geschiedenis gaat poeren heb je je literaire waarde als schrijver wel een beetje verspeeld vreesde ik. Maar ik dacht: als ik mezelf in de ogen wil blijven kijken moet ik eerlijk zijn en proberen op te schrijven hoe mijn jeugd was met inzet van al mijn taalvermogens.” Zo sprak Manon Uphoff (1962) zichzelf toe na de dood van zus Henne Vuur (niet haar echte naam).

In 2015 valt de uitgehongerde Henne Vuur van de trap. Ze weigert zich te laten meenemen door het ambulancepersoneel. Uphoff schrijft: ‘Tot op de dag van vandaag weet ik niet of Hennes levenseinde haar capitulatie of wraak was.’

Waarom vormde de dood van uw zus de ­aanleiding dit verhaal op te schrijven?
“Ik had haar al uit mijn bestaan gedrukt ik dacht zelfs amper aan haar. We wisten: ze eet niet. Het laatste wat ik tegen haar heb gezegd tijdens het jaarlijkse familie-uitje was: ‘Je weet wat er gebeurt hè als je niet eet?’ Het volgende moment dat ik over haar hoorde was ze dood. Toen ben ik gedwongen door haar val gaan ­nadenken over hoe dit kon. Waar is dat gebeurd dat ik haar uit mijn leven heb gebroken als een dorre tak? Ik kan er ter verdediging bij zeggen dat mijn zus zeer ontoegankelijk was. Een goede vergelijking is misschien alsof je met elkaar in een kamp hebt gezeten en dat je daarna doet alsof je elkaar niet kent want je wílde dat kamp niet. Na haar dood schrok ik ontzettend van mezelf: eerst van die enorme koelte en daarna van een tsunami van verdriet. Ik dacht: waarom raakt de dood van mijn zus me zo? We wisten toch dat dit zou gebeuren?”

De schrijfster groeide op in de Utrechtse wijk Lombok in een groot gezin. Haar familie speelde al eerder een hoofdrol in de grimmige autobiografische roman Koudvuur, waarin de impact van de dood van het zesjarige broertje op de gezinsleden centraal staat. In Koudvuur schrijft Uphoff behoedzaam om het misbruik heen. In Vallen is als vliegen ontziet ze niets of niemand en beschrijft ze de nachtelijke bezoekjes van haar vader in zowel zakelijke bewoordingen als een fabelachtige nachtmerrie: ‘Dit konijnenhol van Escher waarbinnen (…) onze lichamen werden verenigd met de Minotaurus, in elkaar gedrukt en uit elkaar getrokken tijdens de sterrenfonkeldans van zenuwcellen (…)’

De Minotaurus, met zijn stierenkop en mensenlichaam, is een opvallende metafoor. Het is wel een monsterachtig wezen, maar het is juist het lichaam dat zo wreed is geweest.
“Die keuze is puur intuïtief. Ik teken al van kinds af aan menselijke wezens met dierenkoppen. Ik heb de Minotaurus waarschijnlijk als jong kind gezien in de kunstboeken van mijn vader. Mijn vader zal absoluut zijn eigen demonen hebben gehad. Ik vind het voor daders heel deerniswekkend dat ze hun lichaam moeten inzetten om de driften emoties en de onopgeloste pijnpunten van hun bestaan op te lossen. Maar voordat het gesprek alleen over misbruik gaat: het gaat eigenlijk om het idee dat je een ander wezen kunt bezitten kunt bezetten. Dat dit niet meer is dan het terrein waarop je alles wat er met jou aan de hand is kunt laten afspelen.”

U beschrijft ook dat uw vader, die u voedde met kunst, literatuur en sprookjes, u de gave om te fabuleren heeft gegeven.
“Ik groeide op in een wereld die ik niet prettig vond maar wel fascinerend. Die wereld is onderdeel van mijn schrijverschap. Toen ik over mijn jeugd begon te schrijven dacht ik: als ik maar niet in van die platte begrippen moet gaan praten als ‘verwerken’ ‘dader’ en ‘slachtoffer’. Alsof je een doosje hebt waar geen echt gereedschap in zit maar een plastic hamertje en kunststof spijkers. Ik wil kunnen vertellen over fantastische – niet in de zin van prettige – nachtmerries met een beeldenrijkdom alsof je in het werk van Goya of Jeroen Bosch terecht bent gekomen. Het is geen plezierige plek maar in ­ieder geval vormenrijk. En van die vormenrijkdom ben ik gaan houden. Dat is mijn gereedschap daar kan ik mee bouwen.”Het was zeer bevrijdend om met mijn zussen zonder censuur te praten over wat ons is overkomen

Ik herken in uw roman opvattingen uit uiteenlopende kampen in het #MeToo-debat: zowel een afkeer van het slachtofferschap als een noodzaak om misbruik bespreekbaar te maken.
“Ik was halverwege de roman toen #MeToo in de media kwam. Fuck wat moest ik nou? Ik heb gevochten als een leeuw om dit pokkeverhaal niet te vertellen. Ik wil hier zo graag niet bij horen. Straks is alles waarvoor ik heb gewerkt ­kapot en word ik gereduceerd tot dit verhaal. Ik heb me in beginsel in het kamp van de oudere ­liberale Franse feministen willen verschuilen mogelijk omdat het me veiliger leek. Maar ik voel dat ik dit verhaal moet uitdragen to own the story. #MeToo zou geen discussie maar een gesprek over seksualiteit moeten zijn waar mannen ook aan deelnemen. Hoe leuk is het voor mannen om seks te hebben en niet te ­weten of ze zelf begeerd worden?”

U beschrijft ook een andere kant van misbruik, waar niet vaak over wordt gesproken. Uw zus Toddie krijgt een relatie met een opvliegende, niet al te intelligente man, die later veroordeeld wordt tot tbs voor het verkrachten en vermoorden van een negenjarig meisje. U beschrijft hoe Toddie deze man uitlokt en treitert, terwijl ze weet dat het haar klappen zal opleveren. Hoe duidt u haar gedrag?
“Het is trots een gebalde vuist. Ze zegt daarmee: ik buig niet. Ze heeft het satanische ­genoegen dat hij zijn zelfbeheersing verliest omdat hij haar talig niet aankan.”

Is het ook troostrijk dat u en uw zussen van ­elkaar begrijpen wat jullie hebben door­gemaakt?
“We spraken er vroeger niet over maar sinds kort wel en dat heeft me erg geholpen. Voor een buitenstaander klinkt het onwaarschijnlijk maar we hebben vreselijk met elkaar gelachen. Het was ongelooflijk bevrijdend om met hen zonder enige censuur of terughoudendheid te praten over wat ons is overkomen. Het was ‘hysterisch’. We hebben allemaal ons vocabulaire teruggekregen; een soort eruptie van ­mógen spreken.”

Waar was u geweest zonder uw pen?
“Daar kun je allemaal rampzalige scenario’s bij bedenken: dood verslaafd aan de alcohol drugs in de prostitutie. Als ik die pen niet had gehad had ik waarschijnlijk mijn leven lang die innerlijke monoloog gehouden waar ik misschien wel knettergek van was geworden. Ik moet er niet aan denken dat ik in mezelf opgesloten had gezeten.”