Opgeheven vingertje

Het Parool, PS Kunst en Media, 10 mei 2019
Dichter des Vaderlands Tsead Bruinja schreef in opdracht van het Scheepvaartmuseum een gedicht voor de tentoonstelling Republiek aan Zee, die vandaag opent. Dieuwertje Mertens volgde het proces.
VRIJDAG 1 MAART
“Kijk, ik heb speciaal een schipperstrui aangetrokken,” grapt Tsead Bruinja op het Open Pleyn van het Scheepvaartmuseum. Hij heeft een afspraak met directeur Michael Huijser en conservator Jeroen van der Vliet. Het is zijn eerste opdracht in de openbare ruimte als Dichter des Vaderlands, als ‘DDV’. “Ik ben niet voornemens om neutraal te zijn,” kondigt Bruinja maar alvast aan. “Neutraal is saai.”
“Ik heb begrepen dat de tentoonstelling over de Gouden Eeuw gaat,” zeg ik tegen conservator Van der Vliet als we boven in het kantoor van het Scheepvaartmuseum zitten. “Sorry, die term is beladen en proberen we te vermijden,” corrigeert Huijser snel.
Clichés
“Het Scheepvaartmuseum wil geen clichés herhalen, maar een andere geschiedenis vertellen. Als we het gebruiken, plaatsen we de ‘gouden eeuw’ tussen aanhalingstekens en gebruiken we geen hoofdletters,” zegt Van der Vliet. “De tentoonstelling laat zien hoe Nederland als maritieme natie is gevormd in de zeventiende en achttiende eeuw. We willen de geschiedenis van onderdrukking, uitbuiting en slavernij bespreekbaar en zichtbaar maken: hoe kijken we vanuit het heden naar dit verleden?”
Van der Vliet toont een powerpointpresentatie van de objecten die te zien zullen zijn in de tentoonstelling. Bruinja toont veel interesse in het portret van Constantia Bloemaert (1626-1694); de vrouw van kapitein Sweers, door Isaack Luttichuys. Ze kwam uit een voorname Antwerpse familie en het waren haar familiekapitaal en netwerk die haar man geld en aanzien bezorgden. “Vrouwen spelen een belangrijke rol in de geschiedenis van de republiek, maar hun verhalen worden zelden verteld. Veel echtgenotes van zeelieden zagen hun man zelden,” vertelt Van der Vliet. “Dat vind ik een mooi verhaal,” zegt Bruinja, “de vrouwen die achterbleven.” Hij vraagt of Van der Vliet hem de afbeeldingen wil toesturen.
De directeur en curator leiden de DDV rond door de tentoonstellingsruimte die nu nog wordt verbouwd. Bruinja krijgt te zien waar zijn gedicht moet komen; in een nis in de hal aan het begin van de tentoonstelling. “Ik wil bezoekers graag aan het denken zetten: wat zouden wij doen?” zegt Bruinja. “Schakelen jullie de DDV in omdat jullie je als tentoonstellingsmakers genuanceerd moeten opstellen, en hij niet?” vraag ik Huijser. “We geven hem alle vrijheid,” antwoordt die.
DONDERDAG 25 APRIL
Bruinja stuurt de tekst naar het Scheepvaartmuseum. Ik bespreek het gedicht telefonisch met hem.
Het is een gedicht met een opgeheven vingertje. Denkt u dat dit is wat het Scheepvaartmuseum voor ogen had?
“Ze dachten vast: iemand moet het zeggen en wij kunnen het niet zeggen. Dus doe ik het. Ik ben ook wel een beetje een moralist. Dat kun je niet altijd uit de weg gaan, zeker niet bij zo’n onderwerp als dit.”
U neemt nadrukkelijk stelling in het slavernijdebat. ‘Wij’ dachten dat we ons personeel overal vandaan konden halen, ‘wij’ waanden onze daden groot. Onderstreept u het idee dat ‘wij’ (witte) Nederlanders verantwoordelijk zijn voor de daden van onze voorouders?
“Jazeker. Het kapitalisme heeft een heleboel kapotgemaakt voor zwarte mensen. Het heeft ze hun eigenwaarde ontnomen. Ik kan moeilijk zeggen: ja, maar dat was toen, dat moeten we nu niet meer meenemen.”
Het gedicht is ook provocerend en misschien wel dreigend van toon: ‘maar wie op de pof leeft / van een gesust geweten / leeft in geleende tijd’. Met andere woorden: boontje komt om z’n loontje?
“Het gedicht gaat ook over de veranderende economische verhoudingen in de wereld. China streeft ons voorbij. Dat kunnen we moeilijk ontkennen. Ik hoop dat men het rustig zal lezen. Alleen maar woede is een karige reactie.”
Waar is Constantia Bloemaert gebleven, waar zijn de vrouwen?
“Tja, die zijn verdwenen. Ik heb de afbeeldingen en tentoonstellingsteksten die ik van Jeroen van der Vliet heb ontvangen allemaal bekeken. In de tentoonstelling is een Chinees beeldje te zien van een Afrikaanse man. (Dit beeld uit 1720 werd in opdracht van een Europeaan door een Chinese modelleur gemaakt. De maker had nog nooit een Afrikaan gezien, dus heeft hij zijn eigen invulling gegeven aan hoe een Afrikaan eruit zou zien: als een zwarte Aziaat, DM) Dat beeldje fascineerde me en doet vooral aan het slavernijverleden denken. Dat vormde de aanleiding voor dit gedicht. Ik heb het in één ruk geschreven. ‘Hoe wij worden gevormd’ is een zinsnede die ik heb opgepikt uit een van de tentoonstellingsteksten, die bleef hangen. Heel veel teksten gaan over het in kaart brengen van land. Dat diende natuurlijk niet alleen de topografische kennis, maar toonde ook wat waar te halen viel. Ik laat die andere kant zien.”
VRIJDAG 3 MEI
Ik vraag Michael Huijser telefonisch om een reactie.
Is het gedicht geworden wat u hoopte?
“Het is heel krachtig en heel activistisch. Ik had verwacht dat hij iets met Constantia Bloemaert zou doen. Maar dit gedicht reflecteert niet zo op de tentoonstelling; het is eerder een pamflet. Het is geschreven vanuit een blanke achtergrond en vanuit een wij-zijperspectief. Nadat we het hadden gelezen, hebben we bedacht dat we het jammer zouden vinden als dit de enige visie op de tentoonstelling zou zijn. Daarom hebben we besloten dat we elk seizoen een andere kunstenaar uitnodigen om op de tentoonstelling te reageren.”
~
republiek leidt wereld royaal om tuin
wat wij hebben meegenomen
heeft ons gevormd
land dat we in kaart brachten
werd handel die we in kaart brachten
werd volk dat we ons aanschaften
je kunt je personeel overal vandaan halen
dachten wij
je kunt mensen aan je binden door hen te laten geloven dat het allemaal niet in jullie handen ligt geluk komt van boven rijkdom moet aan de top verzameld voordat het naar
beneden sijpelt oorlog kun je voor je laten voeren door vreemdelingen en bedrijven zodat je zelf als bedelaar door het leven kunt
blijven gaan
en als barmhartige samaritaan
spring je op de bres
waan je je daden groot
maar wie op de pof leeft
van een gesust geweten
leeft in geleende tijd
en wie wacht op de beloning na de eindtijd
is met zijn lekke pronkjacht verwikkeld
in een spiegelgevecht
lood om oud vlees
er is personeel dat een aandeel eist
en dat je van de kaart zal brengen
wat heb je hen gevaarlijke dingen geleerd
met je kralen wapens en schelpen
door wat je hebt meegenomen
ben je gevormd maar niet af
de zee splijt vanzelf een tweede keer
nog even
dan ben je zelf de trofee