‘Poëzie vond mij toen ik veertien was’

Het Parool, PS Boeken, zaterdag 15 juni 2019
Bijtend pamflet: Koleka Putuma put kracht uit openheid
De Zuid-Afrikaanse performer, dichter en theatermaker Koleka Putuma maakt furore met haar activistische gedichten. Haar bundel Collective Amnesia sloeg internationaal in als een bom.
Door Dieuwertje Mertens
‘Als je bent geboren als zwarte queer vrouw in Zuid-Afrika, bén je de belichaming van politiek, er is geen ontkomen aan,” ondervindt Koleka Putuma (1993) sinds jaar en dag. In haar poëziedebuut Collective Amnesia (2017) legt ze haar hart bloot en confronteert ze de lezer met de koloniale geschiedenis, de apartheid, de machtsverhouding tussen zwart en wit en de patriarchale samenleving. De bundel sloeg in als een bom en kreeg al negen herdrukken. Er zijn plannen voor een Nederlandse vertaling.
“De bundel verscheen op het juiste moment in 2017, nadat er grote acties waren geweest van de studentenbeweging in Zuid-Afrika. Veel onderwijsinstellingen en universiteiten werkten aan de ‘dekolonisatie’ van het onderwijs. Mijn gedichten reflecteren op de actuele ontwikkelingen; de veranderingen in het denken in de maatschappij. Vrouwen en zwarte mensen beginnen zich te verweren. Dat zie je ook aan de opkomst van bewegingen als #MeToo en Black Lives Matter. Daarbij zijn mijn gedichten heel anders dan de poëzie waar ik op school mee in aanraking kwam; ze zijn geschreven in een taal waar mensen zich makkelijk toe kunnen verhouden.”
“De gesprekken tussen de verschillende groeperingen worden steeds gewaagder en eerlijker. Sommige mensen zijn bereid om een ongemakkelijke en eerlijke conversatie te hebben. Anderen hebben een nare nasmaak bij sommige van mijn gedichten, zoals het gedicht Water.”
Dit gedicht laat zich lezen als een bijtend pamflet tegen de scheve raciale verhoudingen en de witte privileges. Instemmend gejoel en gejuich zijn te zien op online video’s van Putuma’s performance. De dichter vergelijkt de verhouding van de witte en de zwarte Zuid-Afrikaanse bevolking tot het water; de witte kolonisator kwam over zee om slaven te halen, om land op te eisen en gebruikt het water nu vooral als bron van vermaak (strandbezoek). Voor de zwarte inwoners is het een bron van angst; aan zee vonden executies plaats, de meesten kunnen niet zwemmen, hiermee werden zij gedoopt en namen het christendom van de kolonisator over.
“Toen ik naar het voortgezet onderwijs ging, kwam ik in contact met andere culturen en religies. Dat zorgde ervoor dat ik ging reflecteren op mijn eigen opvoeding en cultuur. Ik kwam erachter dat mijn beeld van Jezus of God was ingebed in een koloniale structuur. Mijn beeld is veranderd van een God in de vorm van een witte man met blauwe ogen en lang blond haar in een hogere macht die terug te vinden is in meerdere mensen die ons onderweg in het leven helpen. Ik geloof in de kracht van het universum.”
“Het consolidatieproces gaf niet iedereen de mogelijkheid om fatsoenlijk te rouwen. Het resultaat hiervan is een zekere vergeetachtigheid. Tegelijkertijd worstelen veel zwarte families nog met de traumatische geschiedenis van hun land; de kolonisatie, de apartheid. Zij moeten de gelegenheid krijgen om boos te zijn, verdrietig te zijn, te huilen om wat ze hebben verloren. Bij witte mensen is er ook sprake van vergeetachtigheid. Zij denken: dat was het verleden, wat kunnen wij hier nu nog aan doen? Maar het residu van deze geschiedenis is aanwezig in de vezels van de samenleving.”
‘Fijn om zo moedig te zijn en hardop gedachten te formuleren die anderen niet uit durven spreken’
“Ik voelde me naakt, maar het geeft ook een machtig gevoel om zo openhartig te zijn. Het was fijn om zo moedig te zijn en hardop gedachten te formuleren die andere mensen niet uit durven spreken.”
“Ik vreesde het meest voor de gedichten die mijn familie aangaan. Ik heb het dan bijvoorbeeld over het gedicht over mijn vader die pastor is en ik die queer ben; een onderwerp dat onbespreekbaar is. Tegelijkertijd is het een troost dat er overal ter wereld mensen zijn die hetzelfde meemaken, die een streng religieuze achtergrond hebben en niet voor hun geaardheid uit kunnen komen. Wat mijn vader van mijn gedichten vindt? Hij heeft ze waarschijnlijk wel gelezen, maar we praten er niet over.”
“Ik heb de poëzie niet ontdekt, poëzie ontdekte mij toen ik veertien was. Het was voor mij een middel om uitdrukking te geven aan mijn gevoelens. Naarmate ik ouder werd, bleek poëzie het perfecte middel om te praten over mijn ervaringen als jonge, zwarte, queer vrouw. Het is zo’n groot en krachtig medium: poëzie geeft me de mogelijkheid om in een tijdsbestek van minder dan vijf minuten een boodschap te communiceren, daar leent een roman zich niet voor.”
Het gedicht Lifeline bestaat uit een lange lijst met namen van zwarte, veelal feministische, voorbeelden, zoals Kimberlé Crenshaw, Audre Lorde, Angela Davis. Op welke manier vormen zij de ruggengraat van uw werk?
“Sommige mensen op de lijst zijn overleden, anderen niet, er staan schrijvers tussen, vrienden, bekenden. Dit zijn de zwarte vrouwen die mij hebben geholpen om na te denken over mijn identiteit; over geslacht, ras, seksualiteit. Zij zijn vormend geweest in de manier waarop ik denk. Het gedicht On black solidarity gaat bijvoorbeeld over intersectionaliteit op een dieper niveau, over de problemen waar ik in het dagelijks leven tegenaan loop. (Give me one rapper I can trust my son’s ears with/give me one lyric I can trust my daughter’s image with.)
“Dear God, ik hoop het.”