Te koop: babyschoentjes nooit gedragen

Te koop: babyschoentjes nooit gedragen

Het Parool, Boeken, zaterdag 14 december 2019

Dieuwertje Mertens

In De schoonheid van weerbarstig proza zijn de essays van korteverhalenschrijver Lydia Davis gebundeld. Daarin analyseert ze in charmante overpeinzingen het genre van het korte verhaal en aanverwante ‘excentrieke vormen’.

Er hangt een zweem van magie rondom de korte verhalen van Lydia Davis. Ze heeft niet de minste fans en ambassadeurs met schrijvers als Jonathan Franzen en Dave Eggers die haar prijzen om haar taalgebruik, scherpte en gevoel voor humor. De aantrekkingskracht die van haar korte verhalen uit zou gaan, ervaar ik niet. Het taalgebruik is functioneel op het sobere af en meestal ontbreekt een zekere pointe. Haar korte verhalen doen regelmatig zo – tja- willekeurig aan. Misschien komt dat voort uit een zeker ongemak met het genre dat vleesch noch vis is: de verhalen zijn te kort om in te verdwijnen en vaak ook te weinig poëtisch om je je in vast te bijten. Haar essaybundel De schoonheid van weerbarstig proza (in de VS uitgebracht onder de titel Essays One) biedt echter een ander perspectief.

 

In deze verzamelde essays, geschreven tussen eind jaren zeventig tot en met 2017, reflecteert Davis op schrijvers, kunst, vertaalwerkzaamheden en de noeste arbeid van het schrijven. Ook analyseert ze het genre het ‘korte verhaal’ en aanverwante ‘excentrieke vormen’. Ze kent de internationale scene van (gelijkgestemde) schrijvers van haver tot gort. Wat Davis een ‘kort verhaal’ noemt, wordt door de Nederlandse schrijver A.L Snijders, naar wie ze ook twee keer verwijst, een ‘zeer kort verhaal’ (zkv) genoemd. Snijders bedacht deze noemer voor zijn eigen verhalen waarvan de kortste een paar woorden beslaan en de langere maximaal vierhonderd woorden (driekwart A4). Scherpe richtlijnen zijn er niet. Simon Carmiggelt (niet genoemd door Davis) schreef ook korte verhaaltjes, maar noemde deze ‘kronkels’, om maar aan te geven dat er variatie in de aanduiding van het genre bestaat. Daarbij kan een zkv of ‘kort verhaal’ ook nog eens worden verward met een (proza)gedicht, gedachteoefening, (dagboek)notitie, column of ‘ikje’ (achterpagina NRC). Het is maar net hoe de maker het beestje wenst te noemen. Of niet?

Bij toeval

Één van de bekendste korte verhalen is afkomstig van Ernest Hemmingway en luidt: ‘Te koop: babyschoentjes nooit gedragen.’ Deze korte en zakelijk geformuleerde zin, die doet denken aan een advertentietekst, prikkelt de fantasie en roept een omliggende werkelijkheid op. De tekst suggereert een groot onderliggend leed, waarbij het ergste scenario een miskraam of de dood van een baby is en de minst erge dat de schoentjes niet pasten of als vergeten kraamcadeau te lang in een hoek van de kast te hebben gelegen. Met weinig woorden roept de auteur een veel grotere of omvattender werkelijkheid op; misschien is dat ook wel de essentie van een geslaagd kort verhaal.                                         Om dat te bewerkstelligen moeten korte verhalen -net zoals gedichten – regelmatig een beroep doen op de inspanningsbereidheid van de lezer. Het experiment wordt vaak niet geschuwd. Davis wil het etiket ‘experimenteel’ liever niet op haar eigen verhalen plakken, omdat een experiment ‘bedacht’, ‘opzettelijk’ en ‘conceptueel’ is, en haar eigen verhalen vaak ‘bij toeval ontstaan’.

Om teksten goed te kunnen begrijpen moet je herkomst van de woorden begrijpen, is een van haar ‘kardinale regels’: ‘Je zult ze met meer precisie gebruiken, en daarnaast is het interessant’. Bovendien: ‘Abstracte woorden stammen altijd af van iets concreets.’ Als vertaler van Franse auteurs als Flaubert, Proust en Foucault is Davis zich extreem bewust van het belang van een juist gekozen woord. De beste essays in de bundel hebben weinig aansprekende, stoffige titels, zoals ‘Van ruw materiaal tot voltooid werk: vormen en invloeden ii en gaan over taal en het schrijfproces van de auteur. Ze laat hierin heel nauwgezet zien hoe ze haar woorden kiest, haar zinnen opbouwt, hoe (haar) verhalen zich ontwikkelen en welke redactionele slagen ze maakt. Die analyse maakt de verhalen interessant.

Sferische impressie

Neem bijvoorbeeld Het dienstmeisje waarin een dienstmeisje, tevens een tiener, vertelt over het leven met haar moeder (de kokkin) in het souterrain van de familie Martin. De oorsprong van het verhaal ligt in haar jeugd. Davis’ ouders woonden in Argentinië, waar haar vader docent was. Net nadat ze haar middelbare school had afgerond verbleef Davis twee maanden in hun huis in Buenos Aires, waar haar moeder een dagelijkse strijd leverde met de kokkin het dienstmeisje (haar dochter), die bij het huis kwamen. Het dienstmeisje is ontsproten aan de verbeelding van Davis. Na het overlijden van haar moeder, een paar decennia nadat ze dit verhaal optekende, vond Davis een map waarin moeder haar problemen met het slechte personeel had gedocumenteerd in de vorm van klaagbrieven aan vriendinnen en kladversies van brieven aan de kokkin in het welwillend Spaans. Davis besloot passages uit deze brieven letterlijk over te nemen voor een nieuw verhaal getiteld De vreselijke Mucama’s: een verhaal dat bestaat uit montage zonder uitleg, waarin zowel het vertelperspectief (ontevreden werkgever) als de klachten duidelijk naar voren komen.

Het resultaat van dit vooropgezette (experimentele!) procedé is een soort sferische impressie, die gezien de lulligheid van de klachten van mevrouw, zoals de aanschaf van het verkeerde merk ‘melk’, ook voor humoristisch kan doorgaan. Davis verwondert zich over het effect: ‘Door mijn ingreep in combinatie met de verandering van de vorm – van een doorlopend verhaal naar korte, haast epigrammatische, van een titel voorziene paragrafen – veranderen ook de persoonlijkheid en de aanpak van de verteller.’ Kortom: ze laat zien hoe groot de invloed van vorm, taalgebruik en vertelperspectief is. En dat is misschien wel aantrekkelijker dan die verhalen an sich.

Ook kan Davis heel goed aanwijzen op welk manier ze is beïnvloed door schrijvers als zoals Becket, Borges en Isaak Babel en Kafka, van wie ze de korte verhalen ook analyseert. De essays krijgen hierdoor ook een soort gidsfunctie in een landschap van bekende en minder bekende auteurs van ‘excentrieke teksten’. Een prachtig voorbeeld is het huiveringwekkende, vervreemdende Dode dochter van dichter en schrijver Russell Edson: ‘Wil je iets doods voor het ontbijt? zei de vrouw. Het is altijd iets doods wat je moeder haar man voorzet, zei haar vader, zoals mijn dode dochter, dood in zichzelf; er leeft daarbinnen niets, geen hart, geen kind. (..)we hebben wat lekkers voor je, dode dochter bij het ontbijt, dode dochter bij de lunch en dode dochter als avondeten, sterker nog, dode dochter voor de rest van ons leven.’  En passant merkt Davis op dat Edson de tekst zelf ‘een gedicht’ noemt. Dat verbaast me niets. Steeds weer terug naar die genreverwarring. Maar dat maakt niet uit. Davis charmante overpeinzingen, geven wat om over na te denken.

De schoonheid van weerbarstig proza, Lydia Davis

Vertaald uit het Engels door Nico Groen en Nicolette Hoekmeijer

NON-FICTIE

Atlas Contact

416 blz.

34,99