Interview Stefan Hertmans

Interview Stefan Hertmans

Het Parool, PS Donderdag 20 oktober 2016 -Leeuwarder Courant, Dagblad van het Noorden

‘Wat betekent het om je te bekeren?’

Dieuwertje Mertens

Net als in zijn veelgeprezen roman Oorlog en terpentijn baseert de Belgische dichter en schrijver Stefan Hertmans (65) zijn nieuwe roman De bekeerlinge op historische bronnen. ‘Ik heb het me niet zomaar zitten verbeelden.’

De verteller, laten we hem voor het gemak Stefan Hertmans noemen, krijgt een wetenschappelijk artikel uit 1969 van Norman Golb onder ogen over een Hebreeuws document uit de elfde eeuw na Christus. Daarin wordt verslag gedaan van de tragische omstandigheden van de weduwe van David Todros, die tijdens een pogrom in Monieux haar man zag sterven en moest toezien hoe haar twee kinderen werden ontvoerd door de kruisvaarders.

Hertmans wekt haar tot leven: Vigdis Adelaïs, een voorname christelijke jonkvrouw uit Rouen, bezegelt haar wrede lot door verliefd te worden op de zoon van de opperrabbijn van Narbonne. Ze bekeert zich en slaat samen met de Joodse jongen op de vlucht. Voortaan zal zij Hamoutal heten. De schrijver volgt haar tijdens haar tocht dwars door Frankrijk en uiteindelijk naar Caïro.

Waarom was u zo gefascineerd door de brief waarin verslag wordt gedaan van de pogrom in Monieux?

“Omdat het zich op honderd meter van mijn tweede huis in Monieux heeft afgespeeld. Vandaar ook mijn obsessie in het boek: kun je iemand over duizend jaar heen aanraken? Het was voor mij vooral een fascinatie voor dat onbekende plaatsje in de Provençe. Wie schrijft die blijft. Degene die dit heeft opgeschreven, heeft ervoor gezorgd dat een verhaal waarin letterlijk geen steen meer op de ander staat, is overgebleven.”

U baseert het verhaal op slechts twee historische bronnen: de brief waarin verslag wordt gedaan van de pogrom en een tweede brief over een vrouw – mogelijk dezelfde – die in Noord-Spanje wordt vrijgekocht van de brandstapel. U speelt, net zoals in Oorlog en terpentijn, een interessant spel met fictie en werkelijkheid.

“Het gekke is dat ik de hele tijd zeg dat ik me probeer voor te stellen hoe het voor haar geweest is. Toch ga je als lezer concreet met haar mee. Dat is wat men noemt suspension of disbelief: het opschorten van je ongeloof. Je weet dat ik het bij elkaar moet verzinnen, want ik weet bijna niets over die vrouw, maar toch maak ik haar zo reëel dat je haar voor je ziet. Ik heb het me niet zomaar zitten verbeelden. Ik heb me voor bijna elke scène afgevraagd: hoe zou het geweest kunnen zijn? Wat is plausibel?”

In Oorlog en terpentijn, dat u deels baseerde op de dagboeken van uw grootvader, vergeet de lezer ook dat het een roman is. Sterker nog: de media gingen ervan uit dat het verhaal in z’n geheel waargebeurd was. Waarom wil de lezer niet in fictie geloven?

“Bij Oorlog en terpentijn vroegen mensen aan mij: kunt u mij de stukken uit de cahiers van uw opa laten lezen en laten zien wat u ermee gedaan hebt? Er was een filmpje op YouTube waarin de cahiers van mijn grootvader heel gedetailleerd werden gefilmd. Als mensen mij drie maanden later vragen: bestaan ze wel echt? Dan is mijn reactie: wie weet bestaan ze niet. It’s about teasing and longing.

Je emoties zijn er niet minder om als een verhaal fictie is. Goethes Wahrheit und Dichtung geldt nog steeds. De mensen willen tegenwoordig de waarheid van de feiten, maar het gaat om de waarheid van de herkenning van een ervaring.”

In een interview met Arnon Grunberg over uw vorige roman zei u: ‘Je moet als auteur gerichte onnozelheid hebben en je niet laten intimideren door de kennis die er al is.’ Die roman ging over de Eerste Wereldoorlog, die erg goed gedocumenteerd is. Hoe werkte dat bij De bekeerlinge?

“Ik bedoelde daarmee eigenlijk een vorm van onbevangenheid. Als je heel cynisch en ironisch bent, begin je niet aan zo’n boek. Je moet de onbevangenheid in jezelf mobiliseren. Ik heb momenten gehad waarop ik dacht: waar ben ik aan begonnen? Maar ik had iets heel concreets voor ogen. Ik wilde het verhaal over Monieux en deze vrouw vertellen. Dat was mijn uitgangspunt en ik had regelmatig contact met de zoon van Norman Golb in Chicago en met de Cambridge University. Ik kon niet zomaar stoppen.”

In geuren en kleuren schetst u de smerigheid en de barbaarsheid van het leven in die tijd. Hoe bent u tot die verbeeldingskracht gekomen?

“Ik had geen verwachtingen van tevoren. Ik was gewoon nieuwsgierig. Ik moest alles researchen: wat aten de mensen? Hoe kleedden ze zich? Mijn lectuurlijst begon op die van een proefschrift te lijken. Zo leerde ik ook begrijpen dat deze vrouw helemaal geen ongeëmancipeerde vrouw was. Meisjes in de hogere rangen werden gecultiveerd opgevoed om ze zo hoog mogelijk uit te huwen. Maar het bijzondere dat daar bovenop komt: ze maakt een eigen, heel andere keuze uit liefde.”

Is dat de reden dat we ons zo goed met haar kunnen identificeren? Omdat ze ‘moderner’ was dan men zou verwachten van een vrouw uit die tijd?

“Ze is inderdaad beide: heel ver weg, en tegelijk begrijpelijk. Ze kiest plots voor een heel ander leven. Denk aan westerse meisjes die moslima worden. Ik stelde mijzelf de vraag: wat betekent het om je te bekeren?”

Hebt u een kritische blik willen werpen op de rol van religies in de huidige samenleving?

“Ik heb geen boek met een boodschap willen schrijven. Religie brengt goede en slechte dingen met zich mee. Ik ben een typisch kind van de jaren zeventig: mijn generatie dacht dat we voor altijd af waren van de discussies rondom religie. Ik verwonder mij hooguit over de rol die religie tegenwoordig weer speelt.”

Tijdens de pogrom in Monieux wordt een gillend kind met zijn hoofd tegen de muur gesmakt, bloedspetters vliegen in het rond. Heeft dit geweld nog een moreel frame?

“Dit geweld werd uitgelokt door de speech van Urbanus II. Hij beloofde de kruisvaarders eeuwige aflaat voor hun talrijke zonden als ze de vijanden van Christus zouden verslaan. Als het geweld losbarst, opent er zich in veel mannen blijkbaar een afgrond van wreedheid en gruwelijkheden. Vrouwen en kinderen worden dan de eerste slachtoffers. Ik heb de kansloosheid van de slachtoffers willen laten zien. Het beschrijven van de pogrom bracht een duistere roes met zich mee, het redeloos geweld waar je zelf van gruwt. Veel pogroms ontstonden zonder vooropgezet plan. Misschien is dat nog het gruwelijkste.”

U probeert Hamoutal te waarschuwen: ‘Loop door meisje, kies voor een andere man, ontkom aan dit lot…’

“Er zit een flinke dosis fatalisme in de roman. Ik ben per slot van rekening ook degene die haar verhaal reconstrueert. Tegelijkertijd: het zal in die tijd geen sprookje zijn geweest, met al die enorme ontberingen. Ik hoop dat het geen sensatie is geworden, maar een sensitief verhaal. Vluchtelingen van nu moeten ook dergelijke ontberingen doorstaan. Het ontbreekt mensen vandaag ook vaak aan medeleven.”

Heeft Oorlog en terpentijn de toon gezet voor uw manier van werken: de combinatie van historisch bronmateriaal en fictie?

“Alle genres komen erin samen: het lyrische en evocatieve van mijn poëzie zit in de schrijfstijl, het verhalende proza combineer ik met het onderzoekende dat typisch is voor essays. Deze manier van werken bevalt mij goed.”