Recensie Martijn den Ouden – Een kogelvrije zomer

Recensie Martijn den Ouden – Een kogelvrije zomer

Het Parool, PS Boeken, zaterdag 11 februari

****

Waarover dit gaat is de vraag

Dieuwertje Mertens

Ook in zijn derde bundel Een kogelvrije zomer laat beeldend kunstenaar en dichter Martijn den Ouden (1983) zien niet bang te zijn er in alle vrijheid op los te experimenteren. Hoe krankzinniger, hoe beter. Dat levert veel aantrekkelijke, eigenzinnige gedichten op, maar soms ook gemakzuchtige onzin.

Als je Den Ouden in de Nederlandstalige poëzie moet situeren, is het in de niet-traditionele hoek: hij schept evenveel genoegen in het experiment als Astrid Lampe en heeft dezelfde voorliefde voor waanzin als Delphine Lecompte. Ook lijkt hij regelmatig met de Zestigers rond avant-gardetijdschrift Gard Sivik te flirten: hij houdt van herhaling en gebruikt bestaand materiaal, zoals flarden van songteksten en reclame-uitingen (‘smeer in plaats van roomboter Becel op je brood’).

Een kogelvrije zomer bestaat uit een aantal hoofdstukken met daarin reeksen gedichten die meer of minder samenhang vertonen. In de eerste reeks jaargetijden zijn alle seizoenen gepersonifieerd: De winter is een vals wijf zonder kleren/ met een eng dun gerimpeld lijf/ een koude adem/en een lage hartslag. Maar eigenlijk gaan de gedichten niet over jaargetijden, natuurlijk niet. Waarover dan wel? Dat is steeds de vraag bij Den Oudens poëzie. De gedichten dragen geen vastomlijnde betekenis uit. Dat maakt niet uit, vermakelijk zijn ze wel.

Hij laat de lezer niet helemaal aan zijn lot over: door personages terug te laten komen, zinsneden te herhalen en verbanden te leggen door middel van een ontkenning of tegenstelling, creëert hij eenheid, zoals in eerst was er het huis. De dichter schetst de situatie: mijn moeder/ mijn vader met de strijkbout/ mijn broer. Toen verscheen er een vrouw met gescheurde jurk op het gazon, biddend tot god. Vader fluisterde een ‘hard woord in haar oor’ en haalde met de strijkbout uit naar haar kin/ haar slapen, haar hele lichaam. De verteller vervolgt: wat hadden we het weer goed// ik lachte/ mijn vader met de strijkbout lachte/ mijn moeder lachte. Er is niet veel morbide fantasie nodig om hier een horrorachtige moord in huiselijke setting van te maken.

Den Ouden is minder sterk op het moment dat hij het alleen aan de bijeengeraapte ‘absurditeiten’ overlaat om de gedichten te dragen, zoals in paradijzen, waarin hij 26 situaties opsomt die ‘paradijselijk’ zouden zijn (de groothandel te Breda op een zaterdagmorgen waar toevalligerwijs/ uitsluitend bebaarde agrariërs met hun dochters rondlopen).

Dat zijn pogingen om gemakzuchtig ‘grappig’ uit de hoek te komen. Die gedichten zijn vast heel geschikt om monotoon droogkloterig voor te dragen op het podium, maar op papier slaan ze dood. Gelukkig hebben zijn intrigerende gedichten de overhand.

 

Lees hier het gedicht nee uit een Kogelvrije zomer.