Nog niet moegestreden

Het Parool, PS Boeken, 21 april 2018
Ras blijft de grote verdeler
Dieuwertje Mertens
Donderdag nam Antjie Krog de Gouden Ganzenveer in ontvangst. In de nu verschenen selectie essays Hoe alles verandert reflecteert ze op het complexe, moderne Zuid-Afrika.
‘Nur die Hoffnung kauert’ (alleen de hoop krimpt ineen, vrij naar het gedicht Früher Mittag van Ingeborg Bachman), schreef Antjie Krog (1952) voorin mijn exemplaar van Medeweten, nadat ik haar in 2015 had geïnterviewd over haar pogingen om de kloof tussen haarzelf en de ander te dichten. Toch is ze nog niet moegestreden of -geschreven, hoewel ze in haar Zuid-Afrika steeds opnieuw ondervindt hoe ras de grote verdeler is.
Donderdag nam ze de Gouden Ganzenveer 2018 in ontvangst voor haar ‘grote betekenis voor het geschreven en gedrukte woord in de Nederlandse taal’. Ook verscheen Hoe alles hier verandert, een selectie van de essays uit het geëngageerde drieluik De kleur van je hart (2000), Een andere tongval (2006) en Niets liever dan zwart (2010). In deze essays, die je parallel zou moeten lezen aan haar gedichten, reflecteert Krog op het complexe moderne Zuid-Afrika.
In het voorwoord beschrijft Krog hoe ze samen met haar moeder luistert naar Die Winterreise van Schubert, gezongen door tenor Peter Anders. Ze constateert dat deze opname ‘treffend tientallen jaren van smart omspant, en zich uitstrekt tot aan ons kwijnende bestaan, dat door een bredere mate van rechtvaardigheid in verval raakte’. Deze treurige observatie vat de ontwikkeling samen die ze in haar essays de afgelopen jaren heeft omschreven. Ze laat zien wat er met het land gebeurde na de bevrijding van Nelson Mandela, die tegen de apartheid streed. Ze put daarbij uit een breed scala aan ervaringen als journalist, docent, antiapartheidsactivist en witte Afrikaner uit een boerenfamilie.
Ook na Mandela blijft ras de grote verdeler. Bij een bezoek aan haar geboortestad Kroonstad bemerkt Krog hoe er een nieuwe zwarte elite is opgestaan, terwijl de witten verarmd en ‘ontmenselijkt’ zijn. Haar broers, die de boerderij runnen, zijn angstig en bewapend, beducht op indringers – de afgelopen maanden zijn negentien boeren vermoord.
Krog ziet gespannen haar veertigste, maar eerste ‘gemengde’ verjaardagsfeest tegemoet – en inderdaad; er zijn zwarte en witte vrienden die rechtsomkeert maken, omdat ze aan de auto’s zien dat er ‘andere rassen’ op het feest zijn. Toch wordt het wonderwel een geslaagd feest. Wonderwel, omdat ze ook steeds weer ondervindt hoe ras een kloof slaat tussen haar en haar (zwarte of gekleurde) vrienden.
Dat laat ze bijvoorbeeld zien in het essay Discussiëren is onmogelijk in dit land. Krog bezoekt haar vriend Sheridan Jooste, tevens een oud-collega met wie ze lesgaf op de middelbare school voor ‘bruinkinders’ in Kroonstad. Hij is nu directeur van een zwarte school. In een politieke discussie met een collega zegt hij: ‘Nu pas worden we wakker en beseffen we dat je de blanken er niet zo makkelijk toe krijgt dat ze afstand doen van hun macht. (..) We hebben hier niet te maken met echte medeburgers. Blanken genieten universele onschendbaarheid van hun blanke huid.’ En dat raakt Krog: ‘Jij, Sheridan Jooste, bent samen met mij weggerend voor de kogels van de Zuid-Afrikaanse politie en toch zet jij me liever terug in jouw gemakkelijke “witte hokje”. Als ik een stereotiepe blanke ben, dan kun jij om de problemen rond goede en slechte witten en goede en slechte zwarten heen. Je kunt moeilijke morele beslissingen uit de weg gaan en je met een zuiver geweten inzetten voor je burgerlijke eigenbelang.’ Ze vindt het direct ook heel erg wat ze zegt.
Dat grote zelfbesef, in combinatie met de frustratie door het onrecht dat zij en haar vriend elkaar in zo’n discussie aandoen, is kenmerkend voor Krog. “We denken dat we een goed mens zijn, maar we zijn een racist,” zei ze tijdens het interview in 2015. Je hoeft er maar een dicht- of essaybundel op na te slaan om te weten hoe zwaar dat besef weegt voor Krog.
Waarom zijn we zo verdeeld? Krog ziet een verschil in beleving van de ‘ik’ van de zwarte en de witte bevolking. Witte mensen zijn doorgeslagen in hun individualisme. De enige manier om de kloof tussen zwart en wit te dichten is tot een gezamenlijk soort ‘ik’ te komen, zoals de Afrikaanse filosofie Ubuntu voorschrijft (‘ik ben omdat wij zijn’). Volgens de dichter is het onze plicht om de ander te wórden. Daar dicht ze over in Om te verjij-en (in: Medeweten), een van haar mooiste gedichten: ‘(..) je onbedwingbare adem/ maak van ons/ mettertijd/ zwaartekracht talmend lichthoofdig/ Jij als ik weet dat ik wij ben (..)’
Door de taal hardop te verklanken, krijgen woorden hun ware betekenis. Voordracht is altijd een van de belangrijkste pijlers van het werk van Krog geweest. Ze verwoordt dat ook in Dichter wordende (Wat de sterren zeggen, 2004):
Dichter wordende
op een ochtend word je wakker midden in klank
met vocaal en klinker diftong als voelspriet
om met aarzelende zorg de lichtste beroering
van licht en verlies in klank te ijken
om jezelf onmiddellijk geknield te vinden
boven de hoorbaar kloppende wand
van een woord – zoekend naar het precieze
ogenblik waarop een versregel volloopt in klank
wanneer de betekenis van een woord zwicht,
begint te glijden en zich eindelijk overgeeft aan geluid
van dat ogenblik af smacht het bloed naar incantantie
van taal – de enige waarheid staat geveld in klank
de dichter dicht met haar tong
zij haalt adem – ja, diep uit haar oor
Maar Krog ervaart ook hoe taal en waarheid soms niet toereikend zijn. In een essay in Hoe alles hier verandert beschrijft ze een bezoek aan een ziekenhuis aan de Oost-Kaap, waar Zuid-Afrikaanse artsen niet willen werken vanwege de uitzichtloze situatie.
Ze schildert de wanhoop en uitzichtloosheid van de tb-patiënten met aids in de vrouwenvleugel. In een van de bedden ligt een broodmagere vrouw: ‘Zwart been gesplinterd. Geen behoefte aan taal. Alleen adem om het zieke bloed rond te laten gaan. (..) Dit is het einde van de wereld. En ik heb niks om ergens zin aan te geven. (..) Mijn longen zoeken radeloos naar een woord om uit te ademen… zoals appel en getralied licht. Ze voor een laatste keer te baden in een wereld die mooier is dan dromen.’
Met zulke zinnen heft ze het verschil tussen een essay en een gedicht op. Hoewel de dichter zichzelf tekort voelt schieten, weet de lezer dat de prachtige verwoording van dit streven misschien geen zingeving biedt, maar wel verbindt – en daarmee toch hoopvol is.
*Antjie Krog werd in 1952 geboren in Kroonstad. Ze debuteerde in 1970 met de dichtbundel Dogter van Jefta. Ze heeft ondertussen tientallen titels (poëzie, proza, toneel en essays) en prijzen op haar naam staan. Belangrijke thema’s in haar werk zijn Zuid-Afrika, ongelijkheid, vrouw-zijn en ouder worden.