Beheersing vereist bij liefdesverdriet

Beheersing vereist bij liefdesverdriet

Analyse: Hoe transformeer je misère tot literatuur?

Hoe groter het liefdesverdriet, hoe meer afstand en beheersing nodig zijn om daar een literaire vertelling van te maken. Met het uitgesproken hartenzeer van Petrarca hoef je tegenwoordig niet meer aan te komen.

Door Dieuwertje Mertens

‘Voor iedereen met gevoel in z’n donder’, prijkt groot op de achterflap van het poëziedebuut Victorieverdriet van Elfie Tromp. Aan gevoel ontbreekt het de bundel zeker niet. Tromp schreef de gedichten terwijl ze bijna ten onder ging aan liefdesverdriet na de breuk met auteur Jerry Hormone (ook wel bekend als kinderboekenschrijver Jeroen Aalbers). Over het algemeen geldt: hoe groter het liefdesverdriet, hoe meer afstand en beheersing is vereist.

‘(..) ik huil van vreugde, ik lach terwijl ik ween,/ leven en dood kwelt mij in gelijke mate:/ en dit, o liefste, komt door jou alleen!’ dichtte de veertiende-eeuwse Italiaan Francesco Petrarca in een van zijn befaamde sonnetten over Laura (de Noves), een getrouwde vrouw die hij van afstand beminde.

Met zo veel nadrukkelijk uitgesproken hartenzeer hoef je tegenwoordig niet meer aan te komen, wil je niet het verwijt krijgen een romanticus met een hang naar kitsch te zijn. Lijden en liefdes(breuken) zijn altijd al een dankbaar onderwerp voor literatuur geweest en nog steeds, denk aan: Berichten uit het tussenhuisje van Henk van Straten, Ik nog wel van jou van Elke Geurts en de dichtbundels Meervoudig afwezig van Ester Naomi Perquin en het onlangs verschenen Verzonnen grond van Désanne van Brederode.

Slecht beoordelaar

Als je bijna verdrinkt in liefdesverdriet, is het moeilijk om boven de materie te staan. Je hebt onvoldoende afstand tot het onderwerp, waardoor je een slecht beoordelaar bent van wat goed is en wat niet.

In pogingen tot deconstructie – waar ging het mis? – ligt het gevaar op de loer dat je precies probeert te achterhalen wie wat wanneer en hoe zei of heeft gedaan, zoals Ingrid Hoogervorst na haar breuk met Atte Jongstra in Privédomein (2016) doet: ‘Onophoudelijk gonsden zinnen door mijn hoofd die mijn leven, tenminste mijn leven met mijn man, verklaren. Maar ik begreep ze niet. Alsof ik iets oversloeg. Of iets me was ontgaan. Al had ik er met mijn neus bovenop gezeten.’

In haar zoektocht naar antwoorden lukt het haar niet boven de materie uit te stijgen en deze om te vormen in een literaire vertelling, omdat ze te veel naar het gedrag van haar ex kijkt en haar eigen rol te weinig belicht.

‘Echt gebeurd is geen excuus’ luidt het beroemde adagium van wijlen Gerard Reve (Zelf schrijver worden, 1986). In de werkelijkheid gebeuren te veel dingen zonder logische oorzaak of logisch gevolg: het is aan de schrijver om deze causaliteit, dit zinvolle verband, aan te brengen. Je moet de werkelijkheid verdichten om er literatuur van te bakken.

Weinig flatterend

Hoe je dat succesvol doet, laat Elke Geurts zien in haar Ik nog wel van jou (2017). Het boek heeft een verschrikkelijk pathetische titel, die het ergste doet vermoeden, dus het eerste wat ze doet is proberen het misverstand recht te zetten over wat voor soort boek dit is.

In dit zieltogende relaas doet Geurts verslag van haar uiteenvallende huwelijk. Om het nog pijnlijker te maken laat ze – ogenschijnlijk goudeerlijk – zien hoe ze zich aan haar man vastklampt; ze cultiveert haar wanhoop. De reden waarom het toch een geslaagd boek is, is omdat ze aan de hand van haar liefdesverdriet laat zien hoe mensen, en schrijvers in het bijzonder, een verhaal construeren. Hoe manipuleer je de werkelijkheid om er literatuur van te maken? En die metavertelling máákt het verhaal.

Literaire verdichting, beeldspraak, show, don’t tell of ironie kunnen helpen om de misère in literatuur te transformeren. Dit maakt het gedicht of verhaal poëtischer en schrijnender dan wanneer het liefdesverdriet letterlijk wordt benoemd.

‘Openhartigheid moet voor iets groters staan, en niet alleen dienen om de ander te kwetsen’

Openhartigheid is alleen interessant als het symbool staat voor iets groters, ten dienste staat van het verhaal en niet selectief wordt ingezet, puur en alleen om een ander te schande te maken of te kwetsen, zoals Tromp lijkt te doen in het gedicht Wat hij haatte aan zijn ex. Dat is een opsomming van weinig flatterende opmerkingen aan het adres van de ex, die in literaire zin weinig toevoegen. Daar had een redacteur haar voor kunnen behoeden.

Ook literaire verdichting biedt ruimte voor wraak. Turks Fruit (1969) is niet de beste, maar wel de meest memorabele roman van Jan Wolkers gebleken. De meeste mensen denken bij Turks Fruit aan de verfilming van Paul Verhoeven met Monique van de Ven als Olga en Rutger Hauer als Erik. Iconisch is de scène waarin Erik door Amsterdam fietst met Olga achterop. Ze zijn net getrouwd en uitzinnig van geluk. Door deze scène, gecombineerd met nog wat hartstochtelijke liefdes- en seksscènes, is Turks Fruit de geschiedenis ingegaan als romantische klassieker.

De seksscènes in het boek zijn echter een stuk grimmiger dan die in de film en de Olga in de roman is een stuk minder leuk dan het karakter in de film. Uiteindelijk moet ze het ook nog met de dood bekopen – ze krijgt een hersentumor.

Annemarie Nauta – Wolkers tweede vrouw, die model stond voor Olga – verweet Wolkers in een interview bij Avro’s Televizier in 1972 dat hij haar met Olga ‘in haar blote kont had gezet’. Het boek stond volgens haar vol met zowel intieme details als leugens.

Beide kunnen in literair opzicht in principe geen kwaad. Het is de woede van de auteur die briesend boven het verhaal hangt, waarin zowel de kracht – de stilistische mokerslagen – als de zwakte van het boek schuilgaat; hij heeft geen afstand, kapot zal ze.

Ridiculiteit

Soms is er bij liefdesverdriet maar één manier om de boel te verlichten en dat is met humor. Door de ridiculiteit van een situatie of de eigen wanhoop te laten zien, relativeert Tjitske Janssen het verdriet in haar – inmiddels klassieker – De idioot op het dak. De ‘ik’ uit het gedicht klimt ‘s nachts op het dak van haar ex, omdat ze niet wil dat hij haar langdurige aanbellen negeert, niet wil dat hij haar negeert.

Als alle buren wakker zijn en de politie is gearriveerd, besluit de verteller: ‘Iemand vraagt me hoe ik op dat dak gekomen ben. Iemand vraagt me/ waarom ik dit deed. Liefdesverdriet, zeg ik. Ja, zegt een politieman,/ uit liefdesverdriet kun je rare dingen doen. Hoe heet je? Vraag ik hem./ Ik heet Paul, zegt hij. En waar woon je?’